Déwa is nog maar een paar weken oud als hij wordt gescheiden van zijn tweelingbroertje en wordt opgevoed door zijn oom en tante. Al snel blijkt dat Déwa anders is dan andere kinderen. En wanneer hij zes jaar oud is wordt hij gediagnosticeerd met autisme, iets wat de rest van zijn leven zal gaan bepalen. Zijn omgeving geeft hem al snel de indruk dat hij dom is en nooit iets zal gaan bereiken. Telkens weer wordt er getwijfeld aan zijn capaciteiten. Maar gelukkig komen er ook mensen op zijn pad die wél in hem geloven: ‘Laat je nooit door andere mensen naar beneden halen en blijf altijd in jezelf geloven!’ In deze autobiografie laat hij ondanks zijn autisme zien hoe hij van niets naar iets is gekomen.